-
1 iemand een betrekking geven/aan een betrekking helpen
iemand een betrekking geven/aan een betrekking helpenengage someone, help someone find a jobVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een betrekking geven/aan een betrekking helpen
-
2 betrekking
2 [band, verhouding] relation(ship)3 [verband] relation, connection♦voorbeelden:een openbare betrekking • a public officeeen betrekking bekleden • occupy a postiemand een betrekking geven/aan een betrekking helpen • engage someone, help someone find a jobzijn betrekking opzeggen • give noticegoede betrekkingen onderhouden met • maintain good relations withnauwe betrekkingen met iemand onderhouden • maintain close ties/connections with someonein (geen) betrekking staan tot/met iemand/iets • be (un)connected with someone/something3 betrekking hebben op • relate to, concernmet betrekking tot • with regard/respect to -
3 place
n. plaats; plaats (in maatschappij, werk etc.); taak--------v. plaatsen; neerzetten; aanstellen; thuisbrengenplace1[ plees]4 stand ⇒ rang, positie♦voorbeelden:come round to my place some time • kom eens (bij mij) langs〈 spreekwoord〉 there's no place like home • zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens2 place of worship • kerk, kapel4 know one's place • zijn plaats kennen/weten♦voorbeelden:fall into place • duidelijk zijnlay/set a place for someone • voor iemand dekken〈 figuurlijk〉 put/keep someone in his (proper) place • iemand op zijn plaats zetten/houdentake your places • neem uw plaatsen inin places • hier en daar————————place2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:place an order for goods • goederen bestellenplace a telephone-call • een telefoongesprek aanvragen -
4 partij
2 [politiek] party3 [met betrekking tot personen die een overeenkomst aangaan] (contracting) party4 [onbepaalde hoeveelheid] set ⇒ bunch, 〈 met betrekking tot goederen〉 batch, 〈 met betrekking tot goederen〉 lot, 〈 zending〉 consignment, 〈 zending〉 shipment5 [muziek] part6 [spel] game7 [feest] party8 [huwelijkspartner] match♦voorbeelden:de strijdende partijen • the warring partiesbeide partijen horen • hear both sidespartij kiezen • take sidesook partij kiezen voor/tegen iemand • side with/against someonegeen partij kiezen • not take sides〈 ook figuurlijk〉 partij zijn in een conflict • be involved in/be party to a conflictboven de partijen staan • be impartial3 de partijen komen overeen dat … • the (contracting) parties agree that …in grote partijen aankopen • purchase in bulk5 zijn partij(tje) meeblazen • 〈 zijn aandeel bijdragen〉 pull one's weight, do one's share/bit; 〈 zijn mannetje staan〉 stand up for oneself7 een partijtje geven • give/throw a party¶ goed/slecht partij geven • give a good/poor account of oneselfvan de partij zijn • join in (with something) -
5 plaatsen
1 [een plaats geven aan, zetten, stellen] place ⇒ put, situate 〈 gebouw〉, put/set up 〈 machine〉, install 〈 machine〉2 [met betrekking tot geld] invest3 [in dienst nemen] employ ⇒ 〈 aan betrekking helpen〉 place, 〈 aan betrekking helpen〉 find a place/position for4 [een standplaats toewijzen] give a place (to)♦voorbeelden:een artikel plaatsen 〈 in krant〉 • print a(n) story/articleeen opmerking plaatsen • make a remarkeen telefoon plaatsen • put in/install a telephonein een inrichting plaatsen • put in an institutioneen kantoorgebouw naast een kerk plaatsen • situate an office building next to a churchnaast elkaar plaatsen • put/place next to one anotherde ladder tegen het schuurtje plaatsen • lean/put the ladder against the sheduit elkaar plaatsen • separateeen order plaatsen • place an orderII 〈wederkerend werkwoord; zich plaatsen〉1 [sport] qualify (for)♦voorbeelden: -
6 placer
placer [plaasee]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, situeren2 plaatsen ⇒ een plaats geven, naar zijn plaats brengen5 verkopen ⇒ afzetten, verhandelen♦voorbeelden:placer ses espérances en qn. • zijn hoop op iemand vestigenje place cet auteur parmi les plus grands • ik reken deze schrijver tot de allergrootsten♦voorbeelden:se placer parmi les premiers • bij de eersten horen1. v1) plaatsen4) verkopen, afzetten2. se placerv1) plaats nemen4) werk vinden -
7 catch
n. vangen; grijpen; betrappen; nemen, halen--------v. vangen; grijpen; betrappen; nemen, halencatch1[ kætsj]3 vangbal7 vergrendeling ⇒ pal, k♦voorbeelden:no catch • geen aanwinst————————catch25 klem/vast komen te zitten ⇒ blijven haken/zitten♦voorbeelden:the nut doesn't catch • de moer pakt nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vangen ⇒ pakken, grijpen4 inhalen♦voorbeelden:1 catch fish/thieves • vis/dieven vangena nail caught his shirt • hij bleef met zijn overhemd aan een spijker haken/hangenI caught my thumb in the car door • ik ben met mijn duim tussen het portier gekomencatch one's foot on something • met zijn voet ergens achter blijven haken, over iets struikelen〈 ironisch〉 catch me! • ik kijk wel uit!8 catch someone's attention/interest • iemands aandacht trekken/belangstelling wekkencatch oneself • zich plotseling inhouden, opeens stoppen -
8 wink
n. knipoogje; knippering; het knipperen; oogopslag; richting aangeven met knipperlicht--------v. knipogen; knipperen; glinsteren; aangeven; richting aangeven; zich niets aantrekken van ietswink1[ wingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:forty winks • dutje→ nod nod/————————wink21 knipogen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
9 injectie
2 [materiële hulp/stimulering] injection3 [met betrekking tot brandstof] fuel injection♦voorbeelden:een injectie geven/krijgen • give someone/get an injection/a shot2 een financiële injectie • a financial injection/boostde economie een injectie geven • give the economy a shot in the arm -
10 teken
1 [symptoom] sign ⇒ 〈 aanwijzing ook〉 indication, 〈 voorteken ook〉 omen, 〈met betrekking tot ziekte; ook figuurlijk〉 symptom, 〈 blijk〉 token2 [aanduiding] sign, symbol 〈 ook wiskunde〉 ⇒ 〈 van tevoren vastgesteld〉 signal, 〈 schrijfteken〉 character3 [symbool] mark4 [sterrenbeeld] sign♦voorbeelden:het is een veeg teken • it promises no gooder zijn tekenen die wijzen op … • there are signs/indications of …tekenen van ongeduld • signs of impatienceeen teken van leven • a sign of lifeeen teken dat er regen komt • an indication/a sign of rain2 een teken geven om te beginnen/vertrekken • give a signal to start/leaveeen teken aan de wand • an omendat was voor mij een teken aan de wand • then I saw the writing on the wallhet is een teken aan de wand • the writing is on the wall -
11 feel
n. voelen; gevoel; gevoelsorgaan; aanraking--------v. voelen; betasten; aanvoelenfeel1[ fie:l]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉2 aanleg ⇒ gevoel, feeling♦voorbeelden:II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉2 routine♦voorbeelden:————————feel22 voelen ⇒ gevoel/tastzin hebben♦voorbeelden:1 feel (about) after/for something in one's pockets • in zijn zakken naar iets (rond)tasten/zoeken〈 Amerikaans-Engels〉 feel of • betasten, voelen (aan)3 what do you feel about him • wat vind je van hem?feel strongly about/on something • een uitgesproken mening over iets hebbeneverybody felt for the poor boy • iedereen had te doen met de arme jongenI really felt with John • ik voelde echt mee met JanII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (ge)voelen ⇒ aanvoelen, de indruk krijgen♦voorbeelden:feel the effects of • lijden onder de gevolgen vanmake one's presence felt • zijn aanwezigheid doen gevoelenpoverty made itself felt in the big cities • de armoede werd voelbaar in de grote steden4 a (long-)felt need • een sinds lang gevoelde/reële behoefteI feel it necessary to deny that • ik vind het nodig dat te ontkennen5 it was felt that … • men was de mening toegedaan dat …¶ feel someone out • iemand uithoren/aan de tand voelen2 aanvoelen ⇒ een gevoel geven, voelen♦voorbeelden:feel angry • zich boos (ge)voelen, boos zijnfeel cold/warm • het koud/warm hebbenfeel fine • zich lekker voelenfeel funny • zich raar/niet lekker voelenfeel good • zich goed/fijn voelenfeel hungry • honger/trek hebbenfeel (quite) (like) oneself • zich zelfverzekerd/in goede conditie voelenfeel well • zich goed (ge)voelenI feel like a walk • ik heb zin in een wandelingetjeI really felt out of it/things at that party • ik voelde me niet goed op mijn plaats/niet goed thuis op dat feestjefeel up to one's task • zich tegen zijn taak opgewassen voelenit feels like silk • het voelt zijdeachtig aan -
12 signal
adj. buitengewoon--------n. teken; voorteken; signaal--------v. teken geven; voortekenen; signalerensignal1[ signl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the police action was the signal for the revolution • het politieoptreden was het signaal voor de opstand————————signal2♦voorbeelden:————————signal3♦voorbeelden:1 the leader signalled to his men for the attack to begin • de leider gaf zijn mannen het teken tot de aanvalII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 baden
1 [een bad nemen] 〈 in kuip〉 bath, Abathe; 〈 in zee〉 (go for a) swim, bathe ⇒ 〈 informeel〉 take a dip3 [geheel gehuld zijn in] be bathed/steeped (in)4 [een overvloed bezitten van] roll (in) ⇒ wallow/swim (in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een bad geven] bath♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich baden〉1 [zich koesteren] roll (in) ⇒ wallow/swim (in) -
14 beschrijven
1 [schrijven op] write (on)♦voorbeelden:niet/moeilijk te beschrijven • indescribablein 't kort beschrijven • describe briefly -
15 kloppen
3 [overeenkomen, passen] agree♦voorbeelden:1 kloppen tegen een muur • knock/tap on wallbinnen zonder kloppen • enter without knockinger wordt geklopt • there's a knock at the door2 met kloppend hart • with one's heart racing/poundingvol verwachting klopt ons hart • our hearts pound with anticipationkloppende pijn • throbbing painhet hart sneller doen kloppen • make one's heart beat fasterdat klopt • that's rightdat klopt met de feiten • that agrees/tallies with the factsII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door slaan in een andere toestand brengen] beat3 [verslaan, overwinnen] beat♦voorbeelden:de dokter klopte de patiënt op de borst • the doctor palpitated the patient's chest2 eieren kloppen • beat/whisk eggshet kleed kloppen • beat the carpetde as van de sigaar kloppen • knock the ash from the cigar -
16 anbringen
anbringen1 aanbrengen ⇒ bevestigen; toevoegen2 naar voren brengen, uiten ⇒ kenbaar maken♦voorbeelden:1 eine Änderung, Verbesserung anbringen • een verandering, verbetering aanbrengen2 einen Wunsch anbringen • een wens uiten, uitsprekenseine Erfahrung anbringen • blijk geven van zijn ervaring -
17 rapporter
rapporter [raaportee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen♦voorbeelden:rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen4 rapporter gros • veel opbrengen, opleverence champ rapporte • dat veld is vruchtbaar1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op♦voorbeelden:¶ s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlatenje m'en rapporte à vous • ik laat het aan u overv1) wassen [zee]2) terugbrengen3) meebrengen4) rapporteren5) klikken6) opbrengen7) toevoegen8) annuleren -
18 fooi
♦voorbeelden:geen fooien • no tips, please -
19 insteken
1 [ergens in steken] put in♦voorbeelden:1 je kunt je auto er achteruit insteken • you can back/reverse your car into iteen draad insteken • thread a needlede stekker insteken • plug in, put in the plug1 [een arm geven] link arms2 [met betrekking tot breien] insert♦voorbeelden: -
20 samenvatting
1 [het resumeren] summarizing2 [resumé] summary ⇒ 〈 eind van een toespraak〉 summing-up, 〈 met betrekking tot wedstrijd ook〉 highlights 〈 meervoud〉♦voorbeelden:
Страницы